De juiste selectie van spuitmonden is essentieel voor het bereiken van nauwkeurige applicatieprestaties. De kenmerken van de spuitmond zijn van invloed op de druppelgrootte en het driftpotentieel van de spuit. Kleinere spuitmonden produceren grotere druppels en zijn minder gevoelig voor drift. Grotere spuitmonden leveren meer chemicaliën in een bepaald gebied bij dezelfde druk.
De keuze van de spuitdoppen moet gebaseerd zijn op het pesticide dat wordt toegepast en de gewenste plantdekking of toepassingspatroon (blootstelling, bandvorming of gericht). Bij het gekozen type mondstuk moet ook rekening worden gehouden met de luchtstabiliteit, aangezien windbewegingen onder bepaalde omstandigheden kleine sproeidruppels kunnen veroorzaken.
Fysieke drift: Naast de wind wordt de verdeling van de gesproeide druppels beïnvloed door temperatuurinversie, een toestand waarbij de grondlucht 2 tot 5 F koeler wordt dan die in de atmosfeer erboven. De koele lucht is dichter en er vindt weinig verticale luchtbeweging plaats, zelfs als er een briesje staat.
Het sproeipatroon van een vloedsproeier kan recht naar beneden of recht naar achteren worden gespoten, maar onderzoeken wijzen uit dat het sproeipatroon het meest uniform zal zijn wanneer de sproeier zo is gemonteerd dat deze rechtstreeks over het doelgebied spuit. Door de spuitmond onder een willekeurige hoek tussen deze twee posities te richten, ontstaat het minste driftpotentieel, maar ontstaat er een onregelmatig spuitpatroon.
